-
1 trail
n. spoor, baan, pad--------v. slepen, loshangen; achterliggen; nasporen, volgentrail1[ treel] 〈 zelfstandig naamwoord〉1 slier(t) ⇒ stroom, rij♦voorbeelden:blaze a trail • 〈 figuurlijk〉de weg banen, baanbrekend werk verrichten————————trail21 slepen ⇒ slieren, loshangen♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 slepen ⇒ sleuren, slieren2 nasporen ⇒ volgen, schaduwen -
2 a trail of destruction
Перевод: с английского на все языки
со всех языков на английский- Со всех языков на:
- Английский
- С английского на:
- Нидерландский